BOVAG pleit voor afschaffing BPM, maar negeert fundamentele juridische realiteit

De BOVAG pleit voor een geleidelijke afschaffing van de Belasting op Personenauto’s en Motorrijwielen (BPM), omdat deze volgens hen achterhaald, fraudegevoelig en slecht voor de autobranche zou zijn. Dit standpunt verdient echter een kritische analyse, vooral in het licht van EU-recht, de feitelijke uitvoeringsproblematiek en de werkelijke impact van de BPM op de Nederlandse markt.

BOVAG’s argumenten: eenzijdig en juridisch discutabel

De BOVAG stelt dat de BPM leidt tot een veroudering van het wagenpark, fraude in de importsector en hoge uitvoeringskosten voor de Belastingdienst. Bovendien zou de BPM-opbrengst dalen door de opkomst van elektrische auto’s.

1. “BPM leidt tot veroudering wagenpark”

De BOVAG beweert dat de BPM consumenten ontmoedigt om nieuwe auto’s te kopen, waardoor Nederland een van de oudste wagenparken in Europa zou hebben. Dit argument is misleidend:

  • Import speelt een cruciale rol in het verjongen van het wagenpark. Door de import van relatief jonge tweedehands auto’s kunnen consumenten tegen lagere kosten een moderner voertuig aanschaffen.
  • Het Europese vrij verkeer van goederen garandeert dat consumenten hun auto’s kunnen kopen waar dit het voordeligst is, en dat betekent in de praktijk vaak een jong gebruikte importauto.
  • De BPM als stimulerend middel werkt juist doordat deze is gekoppeld aan de CO₂-uitstoot. Hierdoor worden schonere auto’s bevoordeeld, terwijl vervuilende modellen duurder blijven. Dit is in lijn met Europees beleid

 

2. “BPM veroorzaakt fraude”

De BOVAG stelt dat het BPM-stelsel misbruik in de hand werkt doordat importeurs via taxaties en koerslijsten de BPM-druk proberen te verlagen. Echter:

  • De mogelijkheid om taxatierapporten en koerslijsten te gebruiken is een direct gevolg van EU-recht. Het Hof van Justitie van de EU heeft in meerdere arresten (o.a. HvJ C-437/12 (X)) vastgesteld dat belastingplichtigen het recht hebben om de laagst mogelijke BPM-berekening te kiezen
  • Fraude en fiscale optimalisatie zijn twee verschillende zaken. Het optimaliseren van de BPM-afschrijving is een logisch gevolg van marktwerking en een rechtmatig instrument binnen de Europese regels.
  • BPM is niet per definitie fraudegevoelig, maar de uitvoering ervan kan verbeterd worden door heldere richtlijnen en striktere controlemechanismen.

 

3. “BPM is een last voor de Belastingdienst en de rechtspraak”

De Belastingdienst besteedt veel capaciteit aan de handhaving van de BPM, en BPM-zaken vormen een aanzienlijk deel van de belastingprocedures. Maar:

  • De hoge belastingdruk maakt bezwaarprocedures logisch en noodzakelijk. Als de BPM niet correct wordt vastgesteld, is het de rechtmatige taak van belastingplichtigen om hiertegen bezwaar te maken.
  • Het probleem ligt niet bij het BPM-stelsel, maar bij de complexiteit van de uitvoering. Een goed werkende belastingadministratie moet in staat zijn een eerlijke waardering te garanderen zonder disproportionele uitvoeringslast.
  • Afschaffen van de BPM verlegt de belastingdruk, maar lost het probleem niet op. Het alternatief zou een verhoging van andere autobelastingen zijn, zoals de motorrijtuigenbelasting (MRB) of accijnzen

 

BOVAG negeert fundamentele EU-rechtelijke beperkingen

De roep om het afschaffen van de BPM negeert dat Nederland binnen het Europese rechtskader opereert. De BPM is een vorm van binnenlandse belastingheffing die, zolang deze niet discrimineert ten opzichte van ingevoerde auto’s, volledig verenigbaar is met artikel 110 VWEU.

Artikel 110 VWEU en het belang van fiscale neutraliteit

  • Het vrije verkeer van goederen binnen de EU betekent dat een ingevoerde auto nooit zwaarder belast mag worden dan een vergelijkbare auto op de Nederlandse markt.
  • Nederland is in het verleden al op de vingers getikt door het Hof van Justitie van de EU voor BPM-regelingen die niet volledig neutraal waren. Bijvoorbeeld:
    • HvJ EU – C-393/98 (Gomes Valente): BPM-afschrijvingstabellen die niet de werkelijke waardedaling weerspiegelden, werden als in strijd met artikel 110 VWEU beoordeeld 
      • HvJ EU – C-437/12 (X): Importauto’s mochten niet zwaarder belast worden dan de resterende BPM op vergelijkbare binnenlandse auto’s
      • Hoge Raad 2012 (ECLI:NL:HR:2012:BV7393): De “12%-correctie” op de catalogusprijs werd ongeldig verklaard, omdat deze import onterecht benadeelde door de BPM af te schaffen of fundamenteel te wijzigen, zou de Nederlandse overheid nieuwe systemen moeten invoeren die niet in strijd komen met deze jurisprudentie.

 

Conclusie: BPM kan verbeterd worden, maar afschaffing is onrealistisch

De argumenten van de BOVAG zijn te simplistisch en gaan voorbij aan de juridische en fiscale realiteit. De BPM kan en moet verbeterd worden in haar uitvoering, maar de fundamentele structuur ervan is:

Rechtmatig binnen het Europese kader, zolang deze niet discrimineert.
Een belangrijk instrument voor milieubeleid, gekoppeld aan CO₂-uitstoot.
Geen fundamentele belemmering voor de markt, zolang de waardebepaling eerlijk verloopt.

Afschaffing van de BPM zou niet de problemen oplossen, maar deze slechts verplaatsen. In plaats daarvan zou Nederland moeten inzetten op:
✔️ Verbetering van de uitvoerbaarheid van de BPM om bezwaarprocedures te verminderen.
✔️ Duidelijke richtlijnen voor taxaties en koerslijsten om discussies over waardering te beperken.
✔️ Een eerlijke en transparante BPM-berekening, die juridisch houdbaar is binnen de EU.

De roep om de BPM af te schaffen is populistisch, maar niet onderbouwd met een realistische beleidsvisie. Nederland heeft een belastingstelsel nodig dat zowel uitvoerbaar als juridisch verdedigbaar is – en een goed uitgevoerde BPM blijft daarin een essentieel onderdeel.

Geef een reactie

Je e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *

BOVAG pleit voor afschaffing BPM, maar negeert fundamentele juridische realiteit