Discussie over Bijlage II-criterium in BPM-heffing – Hoge Raad mogelijk richting prejudiciële vragen

Het Bijlage II-criterium in de BPM-heffing roept fundamentele vragen op over de verenigbaarheid met artikel 110 VWEU, dat fiscale discriminatie tussen binnenlandse en ingevoerde voertuigen verbiedt. In het arrest van 26 april 2024 (ECLI:NL:HR:2024:653) heeft de Hoge Raad dit criterium geformuleerd, maar het is onzeker of dit standhoudt bij toetsing door het Hof van Justitie van de EUHet bijlage II-criterium.

Het criterium stelt dat voertuigen als gelijksoortig worden beschouwd als ze op de in Bijlage II, deel B, van Richtlijn 2007/46/EG vermelde essentiële punten identiek zijn. Dit wijkt af van de bredere benadering die het Hof van Justitie hanteert, waarin voertuigen worden beoordeeld op type, kenmerken en slijtage, met als leidend uitgangspunt het perspectief van de consument. Dit consumentgerichte toetsingskader is eerder bevestigd in zaken als HvJ C-437/12 (X) en HvJ C-101/00 (Tulliasiamies en Siilin)​Het bijlage II-criterium.

Binnen het Europese recht is doorslaggevend of een ingevoerd voertuig in de ogen van de consument concurreert met een binnenlands voertuig van vergelijkbare waarde en eigenschappen. Dit betekent dat niet uitsluitend technische specificaties bepalend zijn, maar ook factoren als prijs, afschrijving en marktperceptie een rol spelen bij de beoordeling of een auto gelijksoortig is​Het bijlage II-criterium.

Daarnaast komt ook de bewijslast bij BPM-aangiftes onder vuur te liggen. Een specifiek probleem doet zich voor bij voertuigen met een afwijkend Europees Typegoedkeuringsnummer (ETG-volgnummer). De belastingplichtige moet aantonen dat dit geen invloed heeft op de CO₂-uitstoot, terwijl de benodigde gegevens uitsluitend beschikbaar zijn bij de fabrikant en niet openbaar toegankelijk of begrijpelijk zijn. Dit roept de vraag op of deze bewijslast in strijd is met het doeltreffendheidsbeginsel, dat eist dat nationale regels het effectueren van EU-rechten niet onnodig moeilijk of praktisch onmogelijk maken. Vergelijkbare zaken, zoals HvJ C-199/82 (San Giorgio) en HvJ C-39/19 (BAMSA), tonen aan dat een bewijslast die afhankelijk is van ontoegankelijke informatie juridisch problematisch kan zijn​Het bijlage II-criterium.

De recente uitspraak van het Hof van Justitie van de EU in zaak C-694/22 (22 februari 2024) benadrukt dit principe opnieuw. Het Hof stelde vast dat Malta artikel 110 VWEU had geschonden door een hogere jaarlijkse belasting te heffen op ingevoerde voertuigen dan op vergelijkbare binnenlandse auto’s. Dit bevestigt dat nationale belastingregimes volledig neutraal moeten zijn en geen prikkels mogen creëren om binnenlandse voertuigen te verkiezen boven import​EUR-Lex – 62022CJ0694 -….

Juridische experts verschillen van mening over de houdbaarheid van het Bijlage II-criterium. Waar de ene interpretatie stelt dat het afwijkt van het gevestigde concurrentie- en referentiecriterium en mogelijk strijdig is met het EU-recht, is er ook de zienswijze dat de CO₂-uitstoot geen vast kenmerk van een voertuig is, waardoor een andere uitleg mogelijk is​Het bijlage II-criterium.

De vraag is nu of de Hoge Raad aanleiding ziet om prejudiciële vragen te stellen aan het Hof van Justitie. Dit zou helderheid kunnen verschaffen over de Europese rechtsgeldigheid van het Bijlage II-criterium en of het strookt met het uitgangspunt dat de consument een voertuig als gelijkwaardig moet beschouwen. Daarnaast kan het Hof ook een oordeel vellen over de bewijslast rondom ETG-volgnummers en of deze in strijd is met het doeltreffendheidsbeginsel. Tot die tijd blijft het voor BPM-taxateurs en importeurs essentieel om scherp te letten op de argumenten die in lopende procedures worden gehanteerd.

Geef een reactie

Je e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *

Discussie over Bijlage II-criterium in BPM-heffing – Hoge Raad mogelijk richting prejudiciële vragen